Zoals gezegd: het einde van mijn studie komt in zicht. Dat betekent o.a. dat er een afstudeerartikel uit mijn brein moet komen …
Mijn hoofd zit vol met gedachten en vragen over "mijn onderwerp".
Het moet – voor mij – gaan om de vraag hoe een kind de vaardigheden die hij leert in therapie kan vertalen naar zijn eigen leefwereld. Die leefwereld is vaak niet de meest rooskleurige, voedende, steunende omgeving, die je eigenlijk elk kind zou toewensen. En toch … dit kind is in therapie, leert omgaan met zijn emoties, leert dat hij zichzelf mag zijn, leert dat hij waardevol is, ontdekt bouwstenen voor zijn gevoel van eigenwaarde. Maar zijn wereld verandert (nog) niet. Of toch wel?
- Heeft het zin voor een kind om in therapie te gaan, daar te groeien en te veranderen, terwijl zijn leefwereld dezelfde blijft? (of is dit dweilen met de kraan open?)
- Hoe kan een kind – als hij dan toch in therapie is – zijn vaardigheden vertalen naar die wereld (waar hij zo beschadigd is en soms nog steeds wordt)? Wat heeft het kind daarvoor nodig? Wat heeft die omgeving nodig?
- Welke invloed heeft het kind op zijn leefwereld? En als het kind in therapie verandert, verandert er dan "automatisch" ook iets in zijn leefwereld? Zo ja, hoe dan? Niet … waarom niet?
- Moet alleen het kind in therapie? Hoe kunnen ouders – als primaire opvoeders – gestimuleerd (of geleerd?) worden om adequaat op het veranderde gedrag van het kind te reageren?
- Is het zinnig om ouders mee te nemen in de speltherapie en hen handvatten te geven om het spel van het kind weer aan te wenden voor een gezonde manier van contact tussen ouder en kind?
- …
- …
- …
Ha, wie hier iets nuttigs aan weet bij te dragen … welkom!!